
Jurisprudentie
BB1051
Datum uitspraak2007-07-31
Datum gepubliceerd2007-08-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4072 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4072 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om kwijtschelding van schulden wegens ten onrechte of te veel gemaakte kosten van bijstand. Termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift.
Uitspraak
06/4072 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2006, 05/3396 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2007. Voor appellante is verschenen mr. Hendrikse. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H. Lo Fo Sang, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 22 september 2003 het College om kwijtschelding verzocht van schulden wegens ten onrechte of te veel gemaakte kosten van bijstand.
Bij besluit van 16 augustus 2004 heeft het College van verdere terugvordering van een schuld afgezien en met betrekking tot de overige schulden meegedeeld dat appellante thans niet in aanmerking komt voor kwijtschelding.
Bij brief van 21 februari 2005, ontvangen op 28 februari 2005, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
16 augustus 2004.
Bij besluit van 2 juni 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 juni 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat in het geval van appellante de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2004 is overschreden. Appellante betwist dit ook niet maar stelt zich op het standpunt dat in haar geval toepassing had moeten worden gegeven aan artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge dit artikel blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn gemaakt bezwaar achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De Raad volgt appellante daarin niet. Van omstandigheden die toepassing van artikel 6:11 van de Awb rechtvaardigen is geen sprake. De gestelde onwetendheid omtrent de mogelijkheid om bezwaar te maken en het beweerde telefonische advies van 18 februari 2005 van een ambtenaar van het College om alsnog bezwaar te maken, leveren geen grond op om te oordelen dat het verzuim niet aan appellante kan worden tegengeworpen. De Raad wijst er in dit verband op dat in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:45 van de Awb aan het slot van het besluit van 16 augustus 2004 de bezwaarmogelijkheid is vermeld en dat bestuursorganen niet van de termijnstelling voor het maken van bezwaar kunnen afwijken, omdat het hier om een voorschrift van openbare orde gaat. Het beweerde advies dat een ambtenaar ruim na afloop van de bezwaartermijn aan appellante zou hebben gegeven heeft geen betekenis voor de beoordeling van de vraag of de termijnoverschrijding al dan niet verschoonbaar is.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.